Jaap van Nieuwenhuijzen (Ooltgensplaat, 1937) maakte de bevrijding als achtjarige mee in Middelharnis, waar hij toen anderhalve maand bij kennissen van zijn ouders in de kost was. Het was mooi weer, maar je kon de hemel niet zien door al die wapperende vlaggen. Die blijheid overal, zoiets had hij nog nooit meegemaakt.
'Ik zie de wegtrekkende Duitsers nog voor me, en de grote toeloop toen meisjes publiekelijk werden kaalgeschoren. Dat maakte diepe indruk. In Stad aan ‘t Haringvliet ging de school weer functioneren en daardoor kon ik weer bij mijn ouders komen wonen.
Ik schreeuwde "rotmof" naar een Duitser en toen die achter me aan kwam, ben ik gauw in de schuur weggekropen. Tsja, ik had iemand dat horen roepen en deed het na. In de grote vakantie van 1945 kreeg ik bijles, moest ik de tafels van 1 tot 12 leren. Langs de dijk lagen nog veel landmijnen. Er was met krijtstrepen aangegeven waar ze lagen. Met de fiets op zijn rug liep mijn vader eromheen. Hij waarschuwde: "Als je op de dijk fietst en je mutsje waait af, laat je hem liggen, begrepen? Niet gaan zoeken, dat is levensgevaarlijk!"'
In februari zeiden de Duitsers dat we direct moesten verhuizen, omdat de zaak onder water werd gezet.
In de kost
'Op 1 april 1943 was ik als zesjarige voor het eerst naar school gegaan, aan de hand van mijn moeder. Een openbare lagere school in Langstraat, een gehucht in gemeente Ooltgensplaat. Na de grote vakantie zat ik op een school in de Klundert, de geboorteplaats van mijn moeder. Daar leek het nog rustig te zijn. Ik lag daar in de kost bij mijn oom en tante en ging samen met mijn neven en nichten naar school. Een kilometer of drie lopen, vanaf de boerderij. Tussen de middag gingen we bij mijn oma eten.
Mijn vader kwam mij in november op de fiets ophalen. We gingen met de boot van Dintelsas naar Middelharnis. Op andere plekken werd geschoten en was het gevaarlijk. We kwamen in het donker aan. Ik ging toen een paar maanden in de kost in Middelharnis. Wat nu het Diekhuus is, was toen een lagere school. In februari zeiden de Duitsers dat we direct moesten verhuizen, omdat de zaak onder water werd gezet.'
Een café als leslokaal
'Ik ging toen naar school in Achthuizen, in een café op de dijk. Het eigenlijke schoolgebouw stond onder water. Zowel de katholieke als de niet-katholieke kinderen kwamen daarheen. We moesten extra lijntjes trekken in de schriften, zodat we er langer mee konden doen. Als je een vliegtuig hoorde aankomen, moest je snel op de grond gaan zitten, met je rug tegen de muur, zodat het lokaal leeg leek. Vanuit die school zagen we ook de zweefvliegtuigen overkomen, voortgetrokken aan een kabel, op weg naar Arnhem. Ze werden beschoten. Ik zie die mannen nog hangen, aan hun parachutes. Die hebben Arnhem niet gehaald.
Er waren drie cafés en ik heb in alle drie les gehad. Het laatste was Café den Dop, iets buiten het centrum. Daar kwamen ook de kinderen uit Ooltgensplaat naartoe, met paard en wagen. Er was bijna geen onderwijzend personeel meer en veel kinderen waren geëvacueerd, van het eiland af. De Duitsers wilden de bevolking weg hebben. Mijn vader dacht er niet over om weg te gaan, maar ook uit Achthuizen moesten we op een gegeven moment vertrekken. In januari 1945 verhuisden we met paard en wagen naar Stad aan ‘t Haringvliet. We gingen naar de boerderij van meester Wagner, aan de Zeedijk. Die stond wat hoger en was dus droog. Er stonden nog een paard en een koe. Vanaf de dijk tot het huis liepen we over pakken stro met planken erop.'
Ik werd overal verre van gehouden
'Wij waren thuis met z’n zessen, ik had twee broers en een zuster, alle drie ouder dan ik. Ik was een nakomertje. Mijn jongste broer ging naar de hogere landbouwschool in Dordt. Hij wilde nog wel verder leren in Wageningen, maar dan zou hij in Duitsland tewerk worden gesteld. Dus dook hij onder, bij kennissen van mijn ouders in Holwerd, Friesland. Mijn oudste broer bleef thuis en werd tijdens een razzia in december 1944 opgepakt. Ik zie nog voor me hoe hij in een rij mannen wegliep, de Duitsers met een geweer achter ze aan. Mijn ouders stonden te springen van verdriet. Vreselijk, ze konden niks doen. Overigens is hij vrij snel weer teruggekomen, met een paar andere jongens, vier maanden voor het einde van de oorlog. Ze waren teruggestuurd om hier de zaak op orde te houden. Een van hen was bakker, hij moest hier brood bakken voor de bevolking en de Duitsers.
Mijn familie slachtte soms stiekem een varken voor extra vlees. Als klein kind werd ik van dat soort dingen afgehouden, zodat ik niets kon verraden. Ik had niets meegekregen van Dolle Dinsdag, D-Day of de geheime zender, dat werd mij allemaal niet verteld. Ze hielden mij er verre van. Ik wist niet wat oorlog was of wat vrede betekende.'
Ik had niets meegekregen van Dolle Dinsdag, D-Day of de geheime zender, dat werd mij allemaal niet verteld.
Achterop een fiets zonder luchtbanden
'Begin 1945 ben ik in Stad aan ‘t Haringvliet naar school gegaan, naar juffrouw Visser. Soms over het ijs – het was zo’n strenge winter, dat zelfs het zoute water dicht lag. Er waren nog zo'n tien tot vijftien kinderen, de rest was weg, geëvacueerd. Het hele eiland was veel leger dan normaal.
We hadden weinig eten. Mijn moeder kookte bieten, dat stonk als de weerlicht, maar dan was er een beetje stroop en suiker. Een Duitser wilde de paard-en-wagen van mijn vader vorderen, maar vader vertikte het om die mee te geven. Gelukkig droop de man af. We moesten eigenlijk naar Krimpen aan den IJssel, maar dat wilde vader niet. Hij had een stuk land in een droge polder gehuurd om wat te telen, ook voor het vee.
De school in Stad aan ’t Haringvliet is later ook gesloten, omdat er te weinig kinderen waren. Toen ging ik weer in Middelharnis naar de school waar ik eerder was geweest, en kwam ik weer in de kost bij dezelfde mensen als in 1943. Daar vierde ik mijn achtste verjaardag. Mijn vader kwam mij halen vanaf Stad, met zijn rammelende ratelende fiets zonder luchtbanden. Soms moest ik die zes kilometer lopen. Op school leerde ik eigenlijk maar weinig, door al die wisselingen. Ik zat in een schoolgebouw, maar niet in een klas. Bij gebrek aan leerlingen zaten alle leeftijden bij elkaar.'
De contouren van het land
'Het water liep langzaam weg, na de bevrijding. Er waren wel nog natte percelen, maar de contouren van het land kwamen terug. Rond half juni kon ik weer naar school in Langstraat, waar ik in 1943 begonnen was. Andere kinderen kwamen weer thuis, vanuit Friesland of Groningen. Mijn broer kwam in mei 1945 terug uit Holwerd. Na de oorlog lag er bij ons thuis een jongen uit Den Haag, om aan te sterken. Normaal eten was er nog niet, in 1945 kwam er nog maar weinig van het land door de onderwaterzetting. In 1946 was de oogst beter, maar er was nog steeds veel op de bon. Wie een varken of kippen kon houden, slachtte zelf en deelde. Op mijn verjaardag kreeg ik bonnen van mijn broer om snoepjes te kopen. Dat maakte veel indruk op me.
Ik raakte in najaar van 1945 bevriend met de zoon van het toenmalige hoofd van de school, een vriendschap voor het leven. Twee jaar geleden stierf hij. In de oorlog had ik geen vrienden. Er was geen tijd om vrienden te maken, ik zat nu eens hier, dan weer daar en moest veel lopen of fietsen. Ik deed alles alleen.
In mei 1945 was er geen echt feest geweest op school, maar op 5 mei 1946 deden we mee aan optochten. We reden op een wagen achter een tractor naar Ooltgensplaat. Daar waren allerlei spellen: zaklopen, ringsteken, allerlei festiviteiten. Grote feesten, heel uitbundig.'
Het bovenstaande verhaal verscheen in het boek De Bevrijding volgens Ooggetuigen (2020). In dit boek delen 45 Zuid-Hollandse ooggetuigen hun persoonlijke herinneringen aan de bevrijding. Benieuwd naar alle verhalen? Koop het boek online.
0 reacties