Begin twintigste eeuw vestigde zich in Schiedam een onderneming die de stad blijvend zou veranderen: scheepswerf en machinefabriek van A.F. Smulders en zoons. Hoewel Smulders in Schiedam onbekend was, had hij in de rest van Nederland allang naam gemaakt als pionier in stoomtechniek, bruggenbouw en baggermaterieel. De oprichting van de werf markeerde een nieuw hoofdstuk voor het familiebedrijf én voor de industriële ontwikkeling van Schiedam.
Familie van ondernemers
A.F. (August) Smulders was de oudste van vier zoons van de Tilburgse smid en ondernemer W.H. Smulders. Zijn vier zoons, August, Charles, Louis en Frans hebben het ondernemerschap en de bouw en ontwikkelingen van stoommachines van hem geleerd. Zij hebben dan ook jarenlang bij hem in de onderneming gewerkt. De eerste die iets voor zichzelf ging starten was A.F. (August). In 1862 startte hij zijn eigen bedrijf in Den Bosch. In 1865 voegde zijn broer Charles zich bij hem en samen bouwden zij het bedrijf in Den Bosch uit. De Bossche periode werd gekenmerkt door bouw en reparatie van stoommachines en machines voor polderbemaling. Ook was Smulders geïnteresseerd in bruggenbouw. Het bedrijf in Den Bosch was al diverse keren uitgebreid en kon vanwege de ligging niet verder groeien.
In 1872 zette hij zijn bedrijf in Den Bosch te koop en had kort daarvoor in Utrecht de ‘Utrechtse IJzergieterij’ gekocht van Van den Wall Bake (1860-1872). Die laatste had de moordende concurrentie in de bruggenbouw niet kunnen volhouden en had om mensen aan het werk te houden veel te laag ingeschreven voor de ijzeren spoorbrug bij Hedel, wat het bedrijf opbrak. Smulders zag zijn kans schoon en kwam zo in het bezit van heel veel knowhow in bruggenbouw en staalconstructies. Zijn broer Charles was met hem meegegaan naar Utrecht. Later voegden zich zijn broers Louis en Frans ook bij hem in Utrecht.
Rond 1880 concentreerde A.F. Smulders zich op droog grondverzet. Hij ontwikkelde diverse soorten excavateurs, grote graafmachines die gebruikt worden in dagbouwmijnen en afgravingen, die werden verkocht aan de aannemers van het Panamakanaal, Suezkanaal en het Kanaal Noordzee-Oostzee, dwars door Sleeswijk-Holstein. Het bedrijf specialiseerde zich steeds meer in stalen kapconstructies, emmerbaggermolens, treinstellen en spoorbruggen. Machinebouw kwam wat in de verdrukking. Waarschijnlijk is dat de reden geweest dat de broers Louis en Frans uit het bedrijf stapten en samen een machinefabriek openden, tevens in Utrecht.
Uitbreiding naar Slikkerveer
Het bedrijf in Utrecht van A.F. Smulders ontwikkelde zich razendsnel en koos overduidelijk voor Grondverzet, Nat en Droog. De bouw van de pontons voor de baggermolens leverde weinig problemen op, maar voor de bouw van hopperschepen (die de bagger afvoerden) moest Smulders een beroep doen op Rotterdamse scheepswerven om casco’s te bouwen voor Smulders in ‘het verre’ Utrecht. De casco’s werden dan door Smulders afgebouwd in Utrecht.
Omdat leveranties van deze casco’s door derden vaak tussendoor moesten, kwamen deze opdrachten bij Smulders vaak in de knoei wanneer deze te laat kwamen. Daarom kocht Smulders in 1894 de scheepswerf ‘De Industrie’ van P. Smit jr.. Daar in Slikkerveer kon hij zelf schepen bouwen en die konden eenvoudig naar zee varen, omdat ze niet gehinderd werden door sluizen en bruggen. Er werden in nog geen zeven jaar tijd meer dan 200 objecten gebouwd.
De werf zat qua uitbreidingen aan zijn maximum, vandaar dat Smulders ging omzien naar een nieuwe locatie waar men voldoende ruimte had aan open water. In 1901 stuitte A.F. Smulders en zijn zoons Henri en Frans, die in Utrecht in het bedrijf van hun vader aan de slag waren gegaan, op een terrein aan de Schiedamse kant van Mathenesse.
Werf Gusto brak telkens records met op maat gemaakte baggermaterialen, bruggen, staalconstructies, hoogovens, drijvende kranen, speciale bokken en schepen binnen Nederland en ver daarbuiten.
Verhuizing naar Schiedam
Zo eenvoudig als de aankopen van de bedrijven in Utrecht en Slikkerveer waren verlopen, zo stroef ging dat in Schiedam. Smulders wilde de grond kopen, maar dat systeem kende men in Schiedam niet. De traditie was daar om grond in erfpacht uit te geven. Van beide zijden werden de hakken in het zand gezet. Economisch was de gemeente Schiedam altijd afhankelijk geweest van de moutwijnindustrie. Veel van deze brandersfamilies hadden posities in de gemeenteraad en soms in het college van burgemeester en wethouders. Dit werkte verlammend op de ontwikkeling van een alternatieve industrietak.
Juist op een moment dat Smulders demonstratief liet weten grond aan te willen kopen in Vlaardingen kwam men in Schiedam tot het besef dat ze Smulders maar ter wille moesten zijn. Smulders kocht de grond in 1901 en bouwde daar in vier jaar tijd een (voor die tijd) ultramoderne scheepswerf annex machinefabriek. Toen de werf in Slikkerveer afgestoten werd en die in Schiedam opgestart, was er meer dan voldoende werk voor jaren. Bij de nieuwe werf werden vooral schepen voor de baggerindustrie geproduceerd.
Door de schaalvergroting binnen de scheepvaart werden er grotere en dieperliggende schepen met stoomaandrijving gebouwd, waardoor er veel havens ontwikkeld moesten worden om deze schepen te kunnen ontvangen. Er was daarom grote vraag naar speciaal ‘gereedschap’, zoals drijvende kranen, bokken en blokzetkranen. Vanaf 1908 begaf Smulders zich op het pad van de kranenbouw, maar de Eerste Wereldoorlog gooide roet in het eten. Drijvende kranen bleven onverkocht voor de werf liggen en baggerschepen werden niet gebouwd. Het was moeilijk om aan staal en kolen te komen. Vanwege een enorm tekort aan handelsschepen, doordat een groot deel van de Nederlandse vloot in buitenlandse havens lag toen de oorlog uitbrak, lieten de Nederlandse rederijen veel schepen bouwen bij Nederlandse scheepswerven, waaronder ook Werf Gusto.
Gespecialiseerd in veelzijdigheid
Werf Gusto ontwikkelde zich in de jaren na 1930 met ups en downs tot absolute smaakmaker binnen de specialistische scheepsbouw. Werf Gusto brak telkens records met op maat gemaakte baggermaterialen, bruggen, staalconstructies, hoogovens, drijvende kranen, speciale bokken en schepen binnen Nederland en ver daarbuiten.
Tot aan de Tweede Wereldoorlog heeft Werf Gusto diverse crises kunnen overleven als gevolg van de veelzijdigheid van het bedrijf. Zo was de werf gespecialiseerd in scheepsbouw, maar ook in de bouw van baggermaterieel, staalconstructies en bruggenbouw. Orders van de Koninklijke Marine eind jaren dertig zorgden voor een opleving, maar toen brak de oorlog uit. Tijdens de Duitse bezetting werkte Werf Gusto, net als de andere Nederlandse scheepswerven, door aan opdrachten van de bezetter voor de Kriegsmarine. Na de oorlog is Werf Gusto als enige scheepswerf veroordeeld wegens economische collaboratie, maar daarover bestaat onder historici en juristen verdeeldheid, mede vanwege twijfels over de rechtsgang bij de bijzondere rechtspleging.
Eind jaren 50 en begin jaren 60 begon de werf offshore-projecten te bouwen, zoals zelfheffende booreilanden voor grote oliemaatschappijen. De vondst van aardolie in de Noordzee en de stijgende vraag daardoor naar offshore-producten speelde Werf Gusto in de kaart. Werf Gusto had in 1943 met vijf collega-werven de Industriële Handels Combinatie (I.H.C.) opgericht. De I.H.C. moest na de Tweede Wereldoorlog slagvaardig te werk gaan bij het binnenhalen van baggerorders. In het midden van de jaren '60 traden vijf van deze werven definitief toe tot de I.H.C. Holland N.V. en werd het nieuwe moederbedrijf ingedeeld in divisies.
Werf Gusto concentreerde zich volledig op offshore en stootte daarbij vanaf 1965 al haar andere kerntaken af. De familie Smulders was geen eigenaar meer van de werf, maar tot 1975 maakten leden van de familie Smulders nog deel uit van de directie. Zo werd Werf Gusto het eerste grote offshorebedrijf binnen Nederland en Europa met gedurfde en grensverleggende projecten, zoals de eerste grote offshore-kranen, -hefeilanden, -pijpenleggers, -boorschepen en -olieopslagboeien. Het voorzag duizenden gezinnen dagelijks van brood op de plank.
Sluiting en sloop
De sluiting van Werf Gusto in 1978 was het gevolg van een politieke beslissing binnen de bredere herstructurering van de Nederlandse scheepsbouw, geleid door de overheid (Beleidscommissie Scheepsbouw). Hoewel de werf ondanks moeilijke jaren nog winst maakte, werd het plan om door te gaan in afgeslankte vorm afgewezen door de Beleidscommissie Scheepsbouw. Deze koos ervoor om de Offshore-activiteiten te concentreren bij de RDM, waardoor Werf Gusto moest sluiten. Het bedrijf liet een schat aan lege gebouwen achter. Vooral het kantoorgebouw met haar eikenhouten lambriseringen, prachtige modellenzaal met gebrandschilderde glazen koepel was een lust voor het oog. De toenmalige minister van CRM, de heer G. Wallis de Vries, had besloten dat alle gebouwen (de productiehallen waren gebruikt in 1902 in Düsseldorf bij een Industrietentoonstelling) op een voorlopige monumentenlijst werden geplaatst.
Nadat de inhoud van het kantoorgebouw en de productiehallen verkocht was, begon het wachten op een beslissing wat er verder met de gebouwen ging gebeuren. I.H.C. Holland N.V., tot op dat moment eigenaar van de werf, wilde van de gebouwen en het terrein af, net als de gemeente Schiedam, de nieuwe eigenaar van het terrein. In 1980 is de sloop van de panden begonnen. Weinig tot niets werd bewaard. Zelfs de plastiek (een zes meter hoge fontein) van de kunstenaar Gust Romijn die door het personeel in 1962 aan de directie werd aangeboden bij het eeuwfeest van de werf werd ‘verwijderd’.
De gehele geschiedenis van Werf Gusto van 1862-1978 is te lezen in het in 2025 verschenen boek ‘Geschiedenis van Werf Gusto’, dat is voorzien van veel fotomateriaal (392 pagina’s).
0 reacties