Naar overzicht

Armoede en ambitie: sporters zoeken nieuw leven in Zuid-Holland

Jurryt van de Vooren

De wereld is vloeibaar. Mensen hebben altijd een reden om te verhuizen, zoals armoede of ambitie. Dat zien we terug in de sport in de provincie Zuid-Holland, waarvan de sociale samenstelling in de vorige eeuw enorm is veranderd - net als de rest van de samenleving trouwens. Migratie speelt een grote rol. 

Feyenoord-immigranten

Feyenoord werd in 1908 opgericht. Vanaf het begin stond het clubleven onder invloed van migratiestromen. Dat kan ook niet anders, omdat heel Rotterdam toen is veranderd door de komst van de havens en industrieën. Die trokken veel werkzoekenden van buiten aan, schrijft het Stadsarchief Rotterdam. ‘In de loop van de tweede helft van de negentiende eeuw migreren veel mensen van het platteland naar de stad. Vooral na 1880 trekken grote aantallen boeren uit Zeeland, Brabant en de Zuid-Hollandse Eilanden naar Rotterdam.’

In ons tijdperk van de auto is het hoogstens twee uur van Zeeland naar Rotterdam, maar in de negentiende eeuw was dat heel anders. Het leven van een migrant kon toen net zo gevaarlijk en moeilijk zijn als een vluchteling van nu, ook al bleven ze in de 19e eeuw in hun geboorteland. Zo verhuisde de achtjarige Johan Anton de Waal in 1873 met zijn gezin van Veere naar Rotterdam, een moeizame reis van enkele dagen lang. ‘Dan doemden de torens van Rotterdam op,’ schreef hij in 1926 in een terugblik op zijn leven. ‘De overkant van de Maas was nog ongerept. Geen huis, geen haven was er nog te zien.’ De vader van Johan had er amper werk, waardoor het gezin soms dagenlang op één stuk brood overleefde. 

Via de boeken van Feyenoord-historicus Jan Oudenaarden, die begin 2025 is overleden, herkennen we vergelijkbare migratiepatronen bij de Feyenoord-leden tot 1916. Bijna de helft van deze groep werd in Rotterdam geboren, maar de rest was van elders. Jan van Bladel kwam uit Rijsbergen, Noord-Brabant. Albert Edsen verhuisde vanuit Hoorn en Piet Broeijer vanuit Leeuwarden. De gebroeders Piet en Henk Levaiser – allebei lid sinds 1909 – werden geboren in België.

Feyenoord vormde door zijn ledenbestand en supporters al een getrouwe afspiegeling van de bevolking van Rotterdam-Zuid

Helemaal interessant wordt het bij de ouders van die eerste leden, nog van een generatie daarvoor. Van slechts twee oer-Feyenoorders werd zowel de vader als de moeder in Rotterdam geboren – een overweldigende minderheid. De rest kwam vooral uit Zeeland, Brabant en de Zuid-Hollandse Eilanden – precies zoals het Stadsarchief Rotterdam opmerkt. Zo zien we via Feyenoord hoe de stad Rotterdam in een periode van circa dertig jaar compleet veranderde van sociale samenstelling.

Door die migratiegolven kreeg Feyenoord ook Joodse leden. Isaac Pinhashick was in 1915 de eerste, zo reconstrueerde Oudenaarden. Zijn naam werd in september 1917 genoemd in clubblad De Feijenoorder. Vier jaar later werd hij geroyeerd vanwege een te hoge contributieachterstand. 

De ouders van Pinhashick waren afkomstig uit Rusland, die eind 19e eeuw waren gevlucht vanwege aanhoudende pogroms. Om dezelfde reden waren de vader en moeder van Chaim Lachovitsky na een vlucht in Rotterdam beland, maar dan vanuit Polen. Lachovitsky werd in 1920 lid van Feyenoord. ‘Feyenoord vormde door zijn ledenbestand en zijn supportersaanhang al een getrouwe afspiegeling van de bevolking van Rotterdam-Zuid,’ concludeerde Oudenaarden. ‘Door deze Oost-Europese inbreng werd dat nog versterkt.’ 

Bij het eeuwfeest van Feyenoord in 2008 ontdekte de club dat de sociale samenstelling op het nabijgelegen Afrikaanderplein door de migratie opnieuw compleet was veranderd – net als de rest van de wereld. Veel jongeren liepen daar in shirts van Galatasaray en Fenerbahçe, maar hadden geen flauw idee wat zich in de Kuip afspeelde, dat grote stadion iets verderop. De afstand tot de plaatselijke bevolking was gigantisch geworden, realiseerde Feyenoord zich, waarna er een ommekeer plaatsvond. Via sociale projecten in de eigen buurt leerden de voetballers en de jongeren elkaar beter kennen, waarna Feyenoord ook voor deze groep een belangrijk onderdeel werd van hun leven – naast Galatasaray en Fenerbahçe.

Zoals de club zelf zegt is Feyenoord sindsdien een wereldclub met Rotterdamse mentaliteit. Dat maakte de terugkeer van Dirk Kuijt bij Feyenoord in 2015 zo speciaal. In de voorgaande jaren had hij bij Fenerbahçe gespeeld, waarmee hij had aangetoond dat een voetballer zowel in Rotterdam als Istanboel succesvol kon zijn, net als die jongeren op het Afrikaanderplein.

Voetbalvluchteling in de Eerste Wereldoorlog

Door de Eerste Wereldoorlog kwam er vanuit België een enorme migratiestroom in Nederland terecht, allemaal vluchtelingen. Die mensen namen als vanzelfsprekend ook hun hobby’s en liefhebberijen mee – voor zover dat mogelijk was.

Dat had consequenties voor de Nederlandse sport. Zo waren onze zuiderburen ruim honderd jaar geleden al liefhebbers van de wielersport, waardoor er in het Belgische vluchtelingenkamp in Harderwijk heel snel een wielerbaan werd aangelegd. En dan niet zomaar een baantje, maar de grootste van Europa! Na afloop van de oorlog vertrokken de overgebleven Belgen naar huis en werd die baan weer opgeheven, omdat er in Harderwijk zelf niet zoveel behoefte aan was.

Voetbal was in 1914 net zo populair onder de Belgische vluchtelingen, die zich na aankomst in hun nieuwe land aansloten bij bestaande clubs. Oscar Bossaert uit Brussel bijvoorbeeld was vóór de oorlog werkzaam bij de chocolade- en koekjesfabriek Victoria – een familiebedrijf. Al in 1904 had Victoria een filiaal in Dordrecht geopend, zodat Bossaert veel zakelijke contacten had in deze stad. Daar maakte hij in 1914 weer gebruik van tijdens zijn vlucht naar Dordrecht. Daar werd hij ook lid van de plaatselijke voetbalclub DFC, die hem op 1 december 1914 aanmeldde bij de Voetbalbond.

Dat was voor DFC heel plezierig, want Bossaert was een hele goede voetballer. Hij had zelfs in het nationale elftal van België gespeeld! Volgens clubhistoricus Arie Heijstek speelde deze Belgische vluchteling uiteindelijk 51 wedstrijden in het eerste elftal. ‘Hij werd weldra een vriend van alle DFC’ers,’ schreef het tijdschrift Sportkroniek in 1954.

Na de oorlog keerde Bossaert terug naar zijn land en onderhield tot aan zijn dood in 1956 contacten met Dordrecht, onder meer als commissaris van de koekjesfabriek. Zo liet deze Belgische vluchteling zowel zijn zakelijke als sportieve sporen achter in Zuid-Holland.

Het is een prachtig verhaal, maar niet alle Belgische vluchtelingen hebben zo’n aardige ontvangst gekregen. “Ga toch terug naar je land,” werd hun vaak nageroepen. “Ga maar vechten aan het front.” Vanaf oktober 1914 deden heel veel Belgen dat inderdaad. Weer een jaar later legden de Duitse bezetters van België een stroomhek van 2000 volt aan op de grens met Nederland om nieuwe vluchtelingen tegen te houden. Volgens schattingen zijn daar tussen de 500 en 3.000 dodelijke slachtoffers gevallen.

Olympische vluchtelingen

De Duitse turnlegendes en neven Gustav en Alfred Flatow verhuisden naar ons land om de nazi’s te ontvluchten. Zowel in 1896 als 1900 wonnen zij gouden medailles op de Olympische Spelen, maar dat heeft ze niet geholpen na de machtsovername van Hitler in 1933. Gustav vluchtte nog in datzelfde jaar naar Rotterdam, mede met hulp van een Nederlands textielbedrijf, waar hij sinds 1925 zakelijke contacten mee had – vergelijkbaar met Bossaert. Met zijn gezin woonde Flatow op de Statensingel.

Na de Duitse inval dook dit gezin onder in Driebergen, waar al veel andere Joodse vluchtelingen zaten. Zoon Stefan werd op 30 december 1943 gearresteerd na verraad, waarna Flatow zelf en zijn vrouw een dag later werden opgepakt en gedeporteerd naar Kamp Westerbork. Gustav werd in 1945 vermoord in Theresienstadt, maar Stefan en moeder Margarete overleefden wél en keerden na de Holocaust terug naar Rotterdam. Alfred Flatow kwam ook in Rotterdam, waar hij een fietshandel had. In 1942 werd eerst zijn vermogen in beslag genomen, waarna hij in Theresienstad zou worden vermoord.

Er zijn geen aanwijzingen dat de turnneven zich in hun Rotterdamse tijd bij een plaatselijke sportclub hebben gemeld, want in geen enkel Nederlands dagblad of tijdschrift werd hun aanwezigheid gemeld. En zo vreemd is dat ook niet, want hoe minder antisemieten op de hoogte waren van hun verblijfplaats, hoe beter.

Hun Rotterdamse verblijf werd na de oorlog helemaal vergeten. Pas in 1966 vestigde Siegfrid Flatow, zoon van Alfred, in het Nieuw Israëlietisch Weekblad er als eerste weer de aandacht op. ‘Sinds 1933 woonde hij in Nederland,’ schreef hij over zijn vader, ‘en moest uiteindelijk het lot als zovelen ondergaan tijdens de bezetting. Hij kreeg in het begin weliswaar veel steun van de directeur-generaal voor de sport dr. Miedema, maar helaas kwam van het uitstel geen afstel van zijn deportatie, die ook hem zo noodlottig werd.’

Iets vergelijkbaar zou Rotterdam natuurlijk ook moeten doen, maar dan voor de turnneven Flatow

Voetbalvluchteling in de Tweede Wereldoorlog

Een ander vergeten verhaal van een sportvluchteling was dat van de Joodse voetbalcoach Árpád Weisz. Hij was in 1939 vanuit het fascistische Italië naar Dordrecht gevlucht. In het buitenlandse voetbal was hij een bekende naam als speler van het Hongaarse elftal dat in 1924 meedeed aan de Olympische Spelen in Parijs. In de jaren dertig was Weisz een beroemde trainer van Inter Milan, toen al een grote club.

‘Met zijn gezin betrok hij een woning aan het Bethlehemplein,’ meldt Museum 1940-1945 uit Dordrecht over Weisz. In zijn nieuwe stad werd hij coach van DFC, waar Bossaert een wereldoorlog eerder al onderdak had gevonden. Onder de leiding van Weisz maakte DFC een wederopstanding mee. Zijn zoon Robert speelde in een jeugdteam van DFC, maar uiteindelijk werd dit gevluchte voetbalgezin gedeporteerd en afgevoerd naar Auschwitz. Het hele gezin – vader, moeder en twee kinderen – werd daar vermoord.

Arie Heijstek herontdekte dit verhaal begin deze eeuw, waarna hij er alles aan deed om het gezin Weisz weer terug in de aandacht te brengen. Het duurde even maar in 2024 is er een straat in Dordrecht onthuld met de naam van Weisz – tachtig jaar na zijn dood. Iets vergelijkbaars zou Rotterdam natuurlijk ook moeten doen, maar dan voor de turnneven Flatow.

Hoofdstad Rotterdam

Letitia Vriesde werd door ambitie naar Rotterdam gedreven. Net als Nelli Cooman is zij in 1964 in Suriname geboren. Net als Cooman verhuisde zij naar Rotterdam, waar zij allebei de basis hebben gelegd voor een zeer succesvolle loopbaan in de internationale atletiek - Cooman op de sprint en Vriesde op de middellange afstanden. Toch is er een groot verschil: Cooman kwam in actie voor Nederland en Vriesde voor Suriname.

Vriesde komt oorspronkelijk uit Coronie, een klein district met slechts een paar duizend inwoners. “Daar deed je alles lopend,” zegt ze hierover. “Vervoer was er nauwelijks.” Ze verhuisde naar Paramaribo voor de middelbare school, waar ze in aanraking kwam met atletiek. “Dat sprak me aan.”

Op de grasbaan van het André Kamperveen Stadion legde Vriesde de basis in de atletiek, maar haar echte loopbaan begon in 1985 na haar verhuizing naar Rotterdam. “Slechts drie jaar later stond ik op de Olympische Spelen in Seoul.” Niet namens Nederland, maar voor Suriname. “Dat was een bewuste keuze, want daar liggen mijn wortels. En de manier waarop ik door de Nederlandse vreemdelingendienst ben behandeld, was vernederend. Dat maakte de keuze om Surinaams te blijven alleen maar sterker.”

Zo onderscheidt Vriesde zich van Cooman, want die koos juist voor Nederland. Net als Vriesde ondervond zij tegenstand en racisme in haar nieuwe land, maar dat hield haar niet tegen. “Mijn bloed bleek niet in orde,” blikt zij terug op haar geboorte in Paramaribo. “Ik heb als eerste baby in Suriname een bloedtransfusie gekregen. Ik bedoel maar, ik heb al bij mijn geboorte moeten knokken. Ik moest en zou overleven, die mentaliteit ben ik dus nooit meer kwijtgeraakt.”

In Suriname was Cooman de hele dag aan het ravotten en rennen. “Bij wedstrijdjes op school won ik altijd.” Als achtjarig meisje verhuisde ze met haar ouders naar Rotterdam – zo’n vijftien jaar eerder dan Vriesde. “Ik ben grootgebracht met uitzicht op het stadhuis, op de West-Kruiskade bij Weena. Dat is mijn plekje geworden.” Ze deed eerst nog aan voetbal en ijshockey voordat ze atletiek ontdekte. “Dat ben ik pas op mijn zestiende gaan doen, omdat ik dat een hele vervelende sport vond. Bij voetbal doe je alles samen en bij atletiek moet je juist alles alleen doen.”

Daarna ging het snel, net als bij Vriesde. “Na drie maanden deed ik mee aan de Europese kampioenschappen en daar leerde ik mijn trainer Henk Kraaijenhof kennen. Die zorgde ervoor dat ik een beetje van atletiek ben gaan houden. In Rotterdam is het zo allemaal begonnen. Ik hou van die stad, ik zweer het je.”

Dankzij Vriesde en Cooman werd Rotterdam in de jaren tachtig de atletiekhoofdstad van Nederland en Suriname tegelijk. Cooman won in 1985 haar eerste Europese titel op de 60 meter. Een jaar laar liep ze op het EK indoor een wereldrecord van 7.00. “Ik kan het niet uitleggen, maar ik wist gewoon dat ik de beste was. Ik zat met mijn concurrenten in de callroom, in zo’n hokje. Ik zat heel rustig en keek hoe zij zenuwachtig heen en weer liepen. Ik wist het gewoon: ze gaan me niet pakken. Ik ben gewoon beter. I’m gonna kick your ass.”

Voormalige atlete Letitia Vriesde in gesprek met sporthistoricus Jurryt van de Vooren

Vriesde werd uiteindelijk de meest succesvolle Surinaamse atlete aller tijden met medailles op wereldkampioenschappen – als eerste Zuid-Amerikaanse vrouw ooit. Ze deed vijf keer mee aan de Olympische Spelen, in 2000 en 2004 als vlaggendraagster. “Mijn deelname betekende veel, niet alleen voor mij, maar ook voor Suriname. Wij vertegenwoordigden ons land met trots.”

Tijdens haar olympische debuut in 1988 won landgenoot Anthony Nesty bij het zwemmen ook nog eens goud op de 100 meter vlinderslag, als eerste Surinamer én donkere zwemmer. “Een historisch moment dat wij buiten op een scherm zagen,” aldus Vriesde. “Wij sprongen en juichten; hij had de grote favoriet verslagen. Dat moment vergeet ik nooit.”

In Paramaribo is inmiddels zelfs een straat naar Vriesde vernoemd, nota bene die van het André Kamperveen Stadion waar haar loopbaan is begonnen. Zo’n vernoeming is Cooman nog niet gelukt, ook niet in Nederland. Ook dat moet maar eens gebeuren, als erkenning van de enorme invloed van migratie op de sport in de provincie Zuid-Holland.

Over de auteur

Jurryt van de Vooren is journalist en historicus en gespecialiseerd in de geschiedenis van de sport. Hij is auteur van diverse boeken op dit gebied en oprichter van de website sportgeschiedenis.nl. Van de Vooren treedt regelmatig in de media op als commentator bij onderwerpen die met sportgeschiedenis te maken hebben.

0 reacties

Plaats een reactie

Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?

Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.

Ontvang de laatste verhalen in je mailbox

Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.