Naar overzicht

Spionage in de Eerste Wereldoorlog

Edwin Ruis
01 juli 2018

In de Eerste Wereldoorlog is neutraal Nederland een broeinest van spionage. Alle strijdende partijen komen naar hier om elkaar te bespioneren en Nederland als springplank naar elkaars territorium te gebruiken. Vooral in Rotterdam en Den Haag wemelt het van de geheim agenten. Rotterdam is zelfs het belangrijkste spionagecentrum ter wereld..

Wie denkt aan spionage in de Eerste Wereldoorlog denkt meteen aan Mata Hari. Maar Mata Hari is bepaald niet de enige Nederlandse burger die zich inlaat met spionage. En zij is niet de enige spion die dat met de dood moet bekopen. Als de Eerste Wereldoorlog in 1914 uitbreekt, ontwikkelt zich in West-Europa een tactische dans tussen het Duitse leger aan de ene en het Franse en Britse aan de andere kant. Het eindresultaat is een ondoordringbare hindernis van loopgraven, prikkeldraad en mitrailleursnesten die van de Zwitserse Alpen tot de Belgische Noordzeekust loopt. Als gevolg hiervan wordt het onmogelijk om in elkaars gebied door te dringen. Wie wil weten wat zich aan de andere kant van het Westelijk Front afspeelt, zal er omheen moeten reizen.

Nederland ligt ideaal voor geheim agenten in de Eerste Wereldoorlog. Het ligt vlakbij het Westelijk Front, ingeklemd tussen de twee belangrijkste strijdende partijen: Groot-Brittannië en Duitsland. En vanuit Rotterdam reis je vrijelijk met de ferryschepen van de Batavierlijn naar Londen en vandaar naar Frankrijk. Of je vaart naar verder gelegen bestemmingen zoals New York. Treinen vertrekken van het Rotterdamse Maasstation naar Duitsland en van Station Delftse Poort zuidwaarts over het Luchtspoor door het centrum van de stad richting Belgische grens. En Nederlanders en andere neutrale burgers zijn aantrekkelijke rekruten voor buitenlandse geheime diensten. Naarmate de economische omstandigheden verslechteren, zijn steeds meer Nederlanders bereid om in dienst van King of Kaiser te spioneren.

Spionnennest Rotterdam

Al vroeg in de oorlog wordt Rotterdam door buitenlandse geheime diensten gezien als de beste plek om zich te vestigen. De Maasstad wordt overspoeld door geheim agenten uit vooral Groot-Brittannië, Duitsland en Frankrijk. De belangrijkste Britse geheime dienst in Rotterdam is MI1(c), nu bekend als MI6. Ze houdt kantoor aan de Boompjes 76c. Officieel zit daar de Uranium Steamship Company. Dit is een Canadese rederij die is gespecialiseerd in goedkope trans-Atlantische overtochten voor Oost-Europese emigranten. Na augustus 1914 valt deze klandizie weg en worden de Uraniums schepen door de Britse overheid geconfisqueerd voor troepentransport.

De directeur van de vestiging Rotterdam, de Engelsman Richard Tinsley, vindt echter snel een nieuwe bezigheid. Hij vormt de Uranium om tot de belangrijkste buitenlandse vestiging van MI1(c). Zijn codenaam wordt 'T', ongetwijfeld geïnspireerd door de codenaam van zijn chef in Londen: 'C'.

Het Belgisch verzet

Direct na het begin van de oorlog rekruteert MI1(c) Rotterdammers om spionagereizen in Duitsland te maken. In het begin gaat dat weleens mis. Willem Both, de broers Hartog en Meyer Blaaser en andere Rotterdammers worden in Duitsland gepakt en veroordeeld tot gevangenisstraf. Maar anderen blijven onontdekt. Veel belangrijker voor de Britten zijn hun spionagenetwerken in België. Na het uitbreken van de oorlog vluchten circa één miljoen Belgen naar Nederland. De meesten keren terug als de oorlog in rustiger vaarwater komt of reizen door naar Engeland en Frankrijk. Maar enkele duizenden blijven in Rotterdam en andere Zuid-Hollandse steden, zoals Gouda. Via hen wordt contact gelegd met het Belgische verzet.

In bezet België houdt dat verzet de Duitse troepenbewegingen nauwlettend in de gaten. Vooral het troepentransport per trein is belangrijk. Als er veel treinen met militairen richting het Westelijk Front gaan, kan dat duiden op een aanstaand offensief. Treinspotten wordt daarom een belangrijke, maar ook verboden en gevaarlijke verzetsactiviteit.

Smokkelaars

Als een Belgisch verzetsnetwerk inlichtingen heeft verzameld, wordt er een rapport van gemaakt. Via koeriers worden die rapporten naar Rotterdam gesmokkeld, vanwaar ze verder gaan naar het hoofdkantoor van MI1(c) in Londen en de militaire hoofdkwartieren in Frankrijk. Omdat de Duitsers spionage, smokkel en vluchtelingen willen tegenhouden, bouwen ze een elektrisch hek van Vaals tot Knokke. Dit hek, de zogenaamde Dodendraad, houdt de spionage niet tegen. Rapporten bereiken via smokkelaars nog steeds het kantoor van Tinsley aan de Boompjes en zullen dat gedurende de hele oorlog blijven doen.

Eén van die smokkelaars is de Sliedrechtse binnenschipper Arie Hougee, die regelmatig naar België vaart. Voor het Belgische verzet smokkelt hij rapporten aan boord van zijn schip naar Nederland. Maar Hougee wordt samen met twee verzetsmensen door zijn Belgische minnares verraden aan de Duitse geheime politie. Op 19 december 1917 wordt hij in Keulen geëxecuteerd. Daarmee is hij één van in totaal drie Nederlanders die wegens activiteiten voor Belgische verzets- c.q. spionagenetwerken door de Duitse bezetter zijn geëxecuteerd.

Maritieme inlichtingen

Van Duitse zijde is vooral de marine-inlichtingendienst 'Nachrichtenabteilung im Admiralstab', kortweg 'N', actief in Rotterdam en andere Nederlandse steden als Den Haag en Amsterdam. 'N' gebruikt Rotterdam voor spionage in Engeland en voor het vergaren van maritieme inlichtingen. De Duitse geheim agenten worden vanuit het Keizerlijke Consulaat-generaal in het Witte Huis in Rotterdam gecoördineerd. Daar zetelt consul-generaal Carl Gneist die een netwerk van spionnen en smokkelaars leidt.

De hoofdtaak van 'N' is achterhalen waar Britse oorlogsschepen zich bevinden. Dat kan op twee manieren. Door Rotterdamse zeelieden te betalen als zij op zee een marineschip zien of door Rotterdammers onder dekmantel langs Britse zeehavens te laten reizen. Voor dit eerste werk benadert 'N' zeelieden die regelmatig over de Noordzee heen en weer varen, zoals opvarenden van de Batavierlijn. Als zij een Brits schip spotten en dat bij terugkeer in Rotterdam doorgeven aan de Duitsers, krijgen ze minimaal een rijksdaalder. Ook werkt 'N' nauw samen met het Maassluise scheepsinformatiekantoor Dirkzwager. Voor spionage in Engeland zelf worden vooral werklozen geworven. Zij kunnen veel geld verdienen met het maken van een spionagereis. Zonder gevaar is dat niet.

Terechtgesteld in de Tower

De zeemannen Heicke Janssen en Willem Roos worden door de Duitse geheim agenten Hilmar Dierks en Carl Hockenholz gerekruteerd. Janssen en Roos doen zich voor als handelsvertegenwoordigers in sigaren. Het is voor een spion namelijk belangrijk om een beroep te hebben dat internationaal reizen rechtvaardigt zoals vertegenwoordiger of journalist. Ook artiesten zijn om die reden erg gewild als spion. De bedoeling is dat beide Nederlanders Britse havensteden bezoeken om te kijken welke marineschepen daar liggen. Spotten zij een schip, dan telegraferen ze die informatie door in een geheime code. Een bepaald type sigaar staat daarin voor een type oorlogsschip.

Maar als Janssen en Roos door Engeland reizen, weet de Britse contraspionagedienst MI5 al dankzij een tip dat zij voor de Duitsers werken. Ze worden gearresteerd door Scotland Yard en na een militaire krijgsraad op 30 juli 1915 in de Tower van Londen geëxecuteerd. In totaal hebben de Britten elf Duitse spionnen in de Tower ter dood gebracht. Negen daarvan werden vanuit Rotterdam geleid. Een derde Nederlander, de Rotterdamse artiest en filmhandelaar Leopold Vieyra, wordt ook ter dood veroordeeld. Hij heeft echter het geluk dat zijn doodvonnis wordt omgezet in gevangenisstraf.

Andere gepakte Rotterdammers, zoals straatventer David Stad, komen in een krijgsgevangenenkamp. Veel anderen, zoals de jonge, werkloze kantoorbedienden Aren Snoek en Willem de Jong of operazanger Johan Mergelkamp, worden niet gesnapt en keren heelhuids terug.

Spionage achter de duinen

Na de Eerste Wereldoorlog schat 'C', de chef van MI1(c), dat meer dan 70% van alle geallieerde inlichtingen wereldwijd via zijn kantoor in Rotterdam zijn verzameld. Dat tezamen met het Duitse aandeel, maakt Rotterdam onbetwist tot het belangrijkste internationale spionagecentrum van de Eerste Wereldoorlog. Maar ook in Den Haag wordt het spionagespel gespeeld.

Op het oog onschuldige of onbelangrijke diplomaten zijn in werkelijkheid bezig met spionage. Vooral de militair attachés zijn druk met het verzamelen van militaire inlichtingen. Het is hun hoofdtaak, vooral in oorlogstijd. En omdat Rotterdam vol zit met spionnen én spionnenjagers, verplaatst een deel van de geheim agenten zich naar de hofstad.

De Franse militaire attachés kolonel Levèvre en generaal Boucabeille houden zich in de oorlog voor de Franse militaire inlichtingendienst Deuxième Bureau actief bezig met spionage en contraspionage. Zo komt het Deuxième Bureau erachter dat de in Den Haag gevestigde handelsfirma Dierks & Co. een dekmantel is van de hierboven genoemde Duitse geheim agent Hilmar Dierks.

Omdat het Dierks in Rotterdam te heet onder zijn voeten wordt, wijkt hij uit naar Den Haag. Hij gaat daar wonen aan de Loosduinsekade 166 onder de schuilnaam Jansen. Dit is ook het adres waarheen Heicke Janssen en Willem Roos vanuit Engeland gecodeerde telegrammen sturen. Helaas voor beide Nederlanders weet het Franse Deuxième Bureau wie Dierks is en wat hij doet. De Fransen stellen hun Britse collega’s op de hoogte en zo worden Janssen en Roos als Duitse spionnen geïdentificeerd.

Spionerende amazones

Aan de Daendelsstraat 59 in Den Haag woont een zekere Catharine Donkers. Donkers laat haar kinderen spioneren voor 'N'. Een van hen, Pauline Slager, is een circusartieste en paardenrijdster uit de stal van de bekende Amsterdamse theaterfamilie Carré. Samen met Georgine Ulrich vormt zij het duo ‘The Regals’. Dit is een ideale dekmantel om te reizen. Vanaf 29 juli 1915 toeren ze langs Britse music halls. Ondertussen geven ze hun ogen en oren goed de kost om inlichtingen over de Britse marine te verzamelen. Slager stuurt telegrammen naar Adolf Carré, de zoon van Oscar Carré, die nauwe banden onderhoudt met Dierks. Slager en Ulrich gedragen zich echter zo verdacht, dat de Britse politie hen aanhoudt. Daarop worden ze Groot-Brittannië uitgezet met een verbod op terugkeer.

In mei 1915 arresteert Scotland Yard Slagers halfbroer. Hij bekent direct een spion te zijn. Maar omdat hij nog niet daadwerkelijk heeft gespioneerd, komt ook hij er goed vanaf met uitzetting naar Nederland. Georgine Ulrich springt wat dat betreft met de hakken over de sloot. Want na haar uitzetting komen er bij de Britse binnenlandse veiligheids- en contraspionagedienst MI5 uit Belgische en Franse hoek bewijzen binnen dat zij in contact staat met de Duitse consul C.H. Cremer.

Ondertussen is de Rotterdamse politie Hilmar Dierks op het spoor gekomen. Dierks wordt gearresteerd en verhoord. Hij laat echter niets los. Na zijn veroordeling tot een jaar gevangenisstraf wegens het in gevaar brengen van de Nederlandse neutraliteit, gaat hij in hoger beroep. In afwachting van de nieuwe rechtszaak wordt hij vrijgelaten en ontsnapt naar bezet België. Na zijn ontmaskering worden Dierks’ taken in Nederland overgenomen door een agent die nog niet door de mand is gevallen: Peter Herz, directeur van de Duitse internationale school in Den Haag.

Mata Hari

In mei 1916 benadert consul Cremer Nederlands bekendste spionne. De artieste Margaretha Zelle alias Mata Hari is een financieel succesvolle vrouw als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt. Maar door de oorlog worden haar buitenlandse tegoeden bevroren of in beslag genomen. Daarom keert ze noodgedwongen terug naar Nederland. Hier brengt een van haar vele minnaars haar onder in zijn Haagse bijwoning. Het is daar dat consul Cremer haar namens de Duitse militaire inlichtingendienst Abteilung IIIb benadert en een aanbod doet dat zij niet weigert. Ze reist via Engeland naar Frankrijk. De rest is bekende geschiedenis.

 

Duitse deserteurs

Waar Rotterdam de uitvalsbasis is voor Duitse spionage in Engeland, is Den Haag de thuisbasis van de Duitse contraspionagediensten. Hun hoofdkwartier is gehuisvest in Villa Arcadia, een tot kantoor omgebouwd groot, hoekig herenhuis aan de Badhuisweg 106 in Scheveningen. Daar werken verschillende Duitse diensten samen om geallieerde spionnen te identificeren en Duitse deserteurs en politieke vluchtelingen in de gaten te houden. Dat gebeurt ook met hulp van Nederlandse huurlingen. Sommigen van die Duitse dissidenten worden met een smoes naar Duitsland gelokt. Een keer over de grens, desnoods na een duwtje in de rug, worden ze gearresteerd. Maar wat doet Nederland tegen al die buitenlandse geheim agenten?

De overheid is zich bewust van de aantrekkingskracht die neutraal en strategisch gelegen Nederland heeft op buitenlandse inlichtingendiensten. Maar Nederland heeft nauwelijks de middelen om hier tegen op te treden. Een maand voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, op 25 juni 1914, wordt de derde sectie van de Generale Staf opgericht, afgekort GS III. Met GS III als voorloper van de huidige MIVD, heeft ons land voor het eerst een echte inlichtingendienst. GS III houdt in eerste instantie kantoor in het Ministerie van Oorlog aan de Kalvermarkt in Den Haag. Later betrekt ze een kantoor aan het Lange Voorhout.

De dienst begint als een eenmansonderneming, maar na het uitbreken van de oorlog wordt ze uitgebreid tot tien inlichtingenofficieren. Tegen het eind van de oorlog in november 1918 is GS III met 25 medewerkers, waarvan twaalf inlichtingenofficieren, nog steeds een zeer bescheiden geheime dienst. Zeker in vergelijking met de buitenlandse concurrentie.

François van 't Sant

De hoofdtaak van GS III is militaire inlichtingen verzamelen over mogelijk vijandige legers. Maar de kleine dienst is ook verantwoordelijk voor het in de gaten houden en indien nodig bestrijden van buitenlandse spionnen. Omdat die taak te groot voor haar is, zoekt GS III direct na het begin van de Eerste Wereldoorlog contact met de Rotterdamse gemeentepolitie. In een overleg tussen de Generale Staf onder leiding van opperbevelhebber generaal Cornelis Snijders, het Openbaar Ministerie en de Rotterdamse hoofdcommissaris Adriaan Sirks, wordt besloten dat de Rotterdamse gemeentepolitie de buitenlandse geheim agenten in de gaten gaat houden. De dagelijkse uitvoering wordt gelegd bij de jonge, dynamische commandant van de Rivierpolitie, inspecteur François van ’t Sant.

De Nederlandse overheid heeft bij de bestrijding van spionage een groot probleem. Spionage is niet strafbaar. Het enige middel om buitenlandse geheim agenten op te pakken is als zij andere misdaden begaan of de Nederlandse neutraliteit in gevaar brengen. Bovendien zullen landen als Duitsland en Groot-Brittannië boos reageren als Nederland een van hun geheim agenten oppakt en eisen dat men de andere partij ook aanpakt. Daarom besluiten het OM en de Generale Staf zonder medeweten van de regering tot een 'gedoogbeleid'. Zolang diensten als MI6 en 'N' zich houden aan de wet en alleen elkaar bespioneren, worden ze met rust gelaten.

Slimme Hollanders

Inspecteur Van ’t Sant gaat echter nog een stap verder. Door intimidatie weet hij zowel de Duitse als de Britse geheime dienst te bewegen met hem samen te werken. In aanvulling op het gedoogbeleid moeten ze hem inlichtingen over elkaar geven. Op die manier weet Van ’t Sant veel inlichtingen te vergaren voor GS III. Vooral Tinsley en MI6 gaan gretig in op het Nederlandse beleid.

Tussen 'T' en Van ’t Sant ontwikkelt zich een nauwe samenwerking. Als beloning voor zijn werk wordt Van ’t Sant eind 1916 bevordert tot hoofdcommissaris van Utrecht en in 1920 wordt hij korpschef van Den Haag. Na de Tweede Wereldoorlog vertelt Van ’t Sant aan historicus dr. Lou de Jong dat MI6 via hem zelfs GS III heeft gefinancierd.

De Duitsers waren minder gecharmeerd van het gedoogbeleid. Zo liet een geheim agent van "N" weten: "Gij Hollanders zijt toch slimme menschen om op zoo goedkope wijze een inlichtingendienst te organiseren." De Duitsers verwachten meer steun van de Nederlanders voor hun positie, maar ook zij houden zich aan de regels. Zo wordt onofficieel en zonder dat de regering op de hoogte is, een neutrale vrede bewaard in de straten van Rotterdam en Den Haag. Als de Eerste Wereldoorlog op 11 november 1918 officieel eindigt, verlaten de meeste geheim agenten Nederland.

Over de auteur

Edwin Ruis is historicus en auteur van Spionnennest 1914-1918. Hij houdt regelmatig wandellezingen rond spionage. Kijk op www.voetspoorthemawandelingen.nl.

0 reacties

Plaats een reactie

Verzenden

Heb jij een verhaal over de Zuid-Hollandse geschiedenis?

Welk verhaal mag volgens jou niet ontbreken op deze website? Deel je verhaal of tip met de redactie! Lees de voorwaarden en tips voor het schrijven van een verhaal.

Ontvang de laatste verhalen in je mailbox

Wil je op de hoogte gehouden worden van nieuwe publicaties? Abonneer je dan op onze nieuwsbrief!

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.

Deze website maakt gebruik van geanonimiseerde cookies om jouw gebruikservaring te optimaliseren en voor de analyse van onze website. Deze cookies kun je niet uitzetten. Bij het tonen en afspelen van YouTube video's worden cookies van derden geplaatst. Deze cookies van derden kun je wel uitzetten. Klik op "Akkoord" als je akkoord gaat met dit gebruik van cookies, klik op "Aanpassen" voor meer informatie en om zelf te bepalen welke cookies deze website plaatst.